Waaraan moet goed digitaal leesonderwijs voldoen?
Uitbreiding en verdieping leesvaardigheden
Digitale geletterdheid steunt in belangrijke mate op traditionele geletterdheid: hoe goed leerlingen zijn in digitaal lezen, staat of valt bij hoe goed ze zijn in lezen van papier. Aspecten als woordenschat en kennis van de wereld tellen bij digitaal lezen net zo hard mee. Ook zijn dezelfde kernvaardigheden van belang voor het omgaan met gelezen informatie. Leerlingen moeten in staat zijn om:
- informatie op te zoeken en te navigeren binnen het totale informatieaanbod,
- informatie te integreren,
- hierop te reflecteren en de informatie te evalueren.
De algemene kenmerken van effectief leesonderwijs zijn dus ook van belang voor digitaal lezen. Tegelijkertijd vergt het wegwijs worden in complexe online omgevingen meer van leerlingen dan het lezen van papieren teksten. Online worden leerlingen blootgesteld aan een overvloed aan informatie en tekstsoorten en moeten zij niet-lineaire tekststructuren zien te doorgronden. Dit vraagt om een uitbreiding en verdieping van hun ‘traditionele’ leesvaardigheden.

Informatie zoeken & navigeren
De hoeveelheid informatie die online beschikbaar is, is haast oneindig. Om te kunnen vinden wat ze zoeken, moeten leerlingen dus zoekstrategieën ontwikkelen. Het is allereerst belangrijk dat ze een duidelijk, afgebakend leesdoel hebben. Daarmee kunnen ze specifieke onderzoeksvragen formuleren en vervolgens concrete zoektermen en zoekopdrachten bedenken.
Leerlingen zijn zich er niet altijd ten volle van bewust dat hun zoektermen en zoekopdrachten de oogst aan resultaten en antwoorden beïnvloeden. Hier is bijvoorbeeld sprake van bij het gebruik van zoekmachines en kunstmatige intelligentie, zoals taalmodellen. Als leraar kun je voordoen (modeling) hoe leerlingen goede zoekopdrachten kunnen formuleren en ze inzicht geven in de consequenties van verschillende keuzes.
Naast zoekstrategieën moeten leerlingen ook leren om teksten te selecteren. Ook dit kun je modelen. Welke bronnen sluiten inhoudelijk aan bij de zoekvraag en lijken de bronnen betrouwbaar? Leerlingen moeten leren om niet automatisch af te gaan op de hoogst genoteerde resultaten of op oppervlakkige overeenkomsten met hun zoekopdracht, maar goed te kijken naar de inhoud. Hoewel in deze fase van het leesproces hyperlezen (scannen, skimmen en browsen) een behulpzame leesmodus is, moeten ze wel waken voor al te oppervlakkige tekstverwerking. Het hyperlezen moet wel bewust gebeuren en waar nodig afgewisseld met diepere verwerking van de tekst.
Leerlingen moeten ten slotte ook leren navigeren binnen en tussen de door hen geselecteerde (niet-lineaire) digitale teksten. Ze moeten bedenken in welke volgorde ze de teksten bekijken, bijhouden welke informatie ze al wel en niet bekeken hebben, en zich niet tussentijds laten afleiden door irrelevante zijpaden. Ook dit vereist specifieke digitale leesvaardigheden.
Integreren
Net als tijdens het lezen van papier maken leerlingen tijdens het lezen van digitale teksten een mentale representatie van wat ze lezen. Online lezen ze echter meer teksten, waardoor de mentale representatie complexer wordt. De lezer moet representaties van alle teksten integreren. Hoe hangt de informatie uit de ene tekst samen met die uit de andere? Waar overlappen de teksten, waar vullen ze elkaar aan en spreken ze elkaar tegen? Het is belangrijk om leerlingen te helpen verbanden te leren leggen tussen en binnen teksten, om zo een goede mentale representatie van de tekst te ontwikkelen. Je kunt ze laten oefenen met het integreren van meer, verschillende en complexere (multimediale) bronnen, om zo stapsgewijs hun integratievaardigheden uit te bouwen.

Evalueren
Naast het navigeren en integreren van digitale teksten, moeten leerlingen teksten leren evalueren op relevantie voor hun leesdoel en op betrouwbaarheid. Vooral dit laatste vergt veel van leerlingen. Doordat digitale omgevingen vaak erg complex zijn (met een veelheid aan beschikbare teksten om uit te kiezen), blijft er in het werkgeheugen minder ruimte over voor kritische evaluatie en diep lezen.
Daarnaast is het zo makkelijk om online toegankelijke informatie te vinden (bijvoorbeeld blogs of populairwetenschappelijke artikelen over klimaatverandering) dat lezers hun eigen kennis over complexe onderwerpen sneller overschatten en daarmee ook hun vermogen om een oordeel te vellen over de betrouwbaarheid van de informatie. Ook wanneer leerlingen gebruikmaken van kunstmatige intelligentie zoals ChatGPT, ligt het gevaar op de loer dat ze blind vertrouwen op de antwoorden die ze krijgen, en niet kritisch kijken of deze informatie klopt.
Om leerlingen te stimuleren teksten te evalueren op betrouwbaarheid, is het belangrijk om ze aan te leren broninformatie te bekijken; bijvoorbeeld wie de auteur en afzender van een tekst is en wanneer en waar de tekst is gepubliceerd. En hen hierover vervolgens kritisch na te laten denken, door vragen te stellen als: ‘welk belang heeft de auteur bij de tekst?’, ‘is die deskundig in het onderwerp?’ en ‘welke argumentatie zet de auteur in?’. Ook kunnen ze de informatie uit verschillende bronnen met elkaar vergelijken om zo de betrouwbaarheid te controleren. Leerlingen kunnen ten slotte digitale tools gebruiken om desinformatie te signaleren, bijvoorbeeld de manipulatie van videobeelden.